Voetbal

SpelRegels
Het speelveld (voetbalveld of voetbalterrein) is rechthoekig, en moet afhankelijk van de competitie een lengtehebben van minimaal 90 en maximaal 120 meter. De breedte is minimaal 45 en maximaal 90 meter. In internationale wedstrijden geldt: lengte tussen 100 en 110 meter en breedte tussen 64 en 75 meter. De Nederlandse KNVB hanteert een minimumafmeting van 100 bij 64 meter en een maximum van 105 bij 69 meter. De afbakening gebeurt met lijnen van maximaal 12 centimeter breed en op de hoeken worden hoekvlaggengeplaatst. In het midden van de achterste lijnen moet verplicht een doel staan. De officiële finalebal van het WK voetbal 2006
De bal is bolvormig en volgens de internationale voetbalbond (FIFA) moet een officiële wedstrijdbal een omtrekhebben van minstens 68 en hoogstens 70 centimeter bij een massa van 396 tot 450 gram. Bij aanvang van de wedstrijd moet de bal tussen de 410 en 450 gram wegen[1]. De bal dient van leder of een ander geschikt materiaal te zijn en wordt opgeblazen met een overdruk van 0,6 tot 1,1 atmosfeer (600 tot 1100 g/cm2) op zeeniveau.
Het doel is 7,32 meter breed en 2,44 meter hoog. Het is gemaakt van hout of aluminium en is aan de voorzijde open terwijl aan de achterkant een net hangt.
De duur van een wedstrijd bedraagt 2 maal 45 minuten (plus eventuele extra tijd, ook wel blessuretijd genoemd, van enkele minuten), daartussen is er een rustpauze van 15 minuten. Is er na negentig minuten nog altijd sprake van een gelijke stand en is een winnaar noodzakelijk, dan zal er nog een verlenging van twee keer vijftien minuten worden gespeeld. Is er na de verlenging nog altijd geen winnaar bekend, dan worden er strafschoppen (penalty's) genomen. Beide partijen nemen om de beurt een strafschop. Het team dat na vijf strafschoppen de meeste ballen in het doel heeft gekregen, is de winnaar. Mocht er een gelijke stand staan na vijf strafschoppen, dan worden er om en om strafschoppen genomen, totdat het ene team mist en het andere raakt.
Het spel wordt gespeeld door twee teams van normaliter elf spelers (inclusief de doelman) en staat onder leiding van een scheidsrechter die door twee assistent-scheidsrechters of grensrechters wordt geassisteerd. Bij wedstrijden in de hoogste regionen van het betaalde voetbal en grensoverschrijdende wedstrijden is er ook nog een vierde official aanwezig.
Een spelregel die regelmatig tot discussie leidt is de buitenspelregel. Een speler staat in buitenspelpositie als hij dichter bij de doellijn van de tegenstander staat dan de bal en de vóórlaatste tegenstander. Dit geldt niet wanneer de speler zich op zijn eigen speelveldhelft bevindt. Een tegenstander telt ook mee als hij zich achter de doellijn bevindt. Een speler staat niet buitenspel als hij zich achter de bal begeeft, bij het moment van spelen van de bal. In buitenspelpositie staan is niet tegen de regels. Het kan pas strafbaar zijn als een medespeler de bal naar deze speler speelt op het moment dat deze speler in buitenspelpositie staat. Een speler wordt alleen voor zijn buitenspelpositie bestraft indien hij, op het moment dat de bal wordt geraakt of gespeeld door een medespeler, naar het oordeel van de scheidsrechter, actief bij het spel betrokken is door in te grijpen in het spel, of een tegenstander in diens spel te beïnvloeden, of voordeel te trekken uit zijn buitenspelpositie. Een speler wordt niet voor zijn buitenspelpositie bestraft indien hij de bal rechtstreeks ontvangt uit een doelschop, inworp of hoekschop.
Als een speler naar de doelman passt met een lichaamsdeel vanaf de knie tot de voet en de doelman pakt de bal met de handen, dan is het een terugspeelbal. Dan kent de scheidsrechter een indirecte vrije trap toe aan de tegenstander.
Wanneer de bal door een dood element (bijvoorbeeld de cornervlag of de scheidsrechter) wordt geraakt, moet er doorgespeeld worden, ook al zou daardoor een der partijen bevoordeeld of benadeeld worden. Als de bal via de scheidsrechter, die zich binnen het speelveld bevindt, over de zijlijn gaat, krijgt de partij die daaraan voorafgaande de bal het laatste speelde, een inworp tegen.
Opstelling
Er zijn verschillende standaardopstellingen. Er is echter niet één standaardmanier om zo een tactiek te gebruiken. Elke tactiek kan op een aanvallend dan wel verdedigend ingestelde manier uitgevoerd worden. Een veelgebruikt systeem is het 4-4-2-systeem. In dit systeem speelt men met een doelman, en daarvoor vier verdedigers, vier middenveldersen twee aanvallers, oftewel spitsen. Eén voetballer is de aanvoerder.
Voor de twee centrale verdedigers zijn er twee varianten: de één is met een voorstopper voor een laatste man, de ander met vier verdedigers op een lijn. Elk van de middenvelders kan aanvallend of verdedigend ingesteld zijn. Voor het middenveld echter zijn er twee varianten: de ruit, waarbij men speelt met een aanvallende middenvelder voor een verdedigende, en alle spelers op één lijn. In de aanval kan men spelen met twee spitsen naast of achter (diepe spits en schaduwspits) elkaar.
In Nederland wordt veel met het 4-3-3-systeem gespeeld. Daar zijn voor de verdediging dezelfde varianten mogelijk als voor 4-4-2. In de aanval is vooral de positie van vleugelaanvallers van belang. Deze kunnen bij wijze van spreken aan de zijlijn staan (met het kalk op de schoenen) maar ook veel meer naar het midden. Hiervan is sprake bij het kerstboomsysteem (4-3-2-1), dan opereren beide vleugelspitsen als een soort aanvallende middenvelders, hierdoor zal het bij balbezit van de tegenstander 4-5-1 spelen en bij eigen balbezit 4-3-3.
Behalve 4-4-2 en 4-3-3 worden ook 4-5-1 en 5-4-1 gebruikt. Meestal worden deze systemen gebruikt door verdedigend ingestelde ploegen.
Ook 5-3-2 wordt regelmatig gebruikt (door bijvoorbeeld Italië), daarnaast wordt 3-4-3 ook vrij veel gespeeld.